Mijn naam is Charlotte Huffener-Veffer
Op 7 juni 1943 bevond ik mij met mijn familie in het Nederlandse concentratiekamp Herzogenbusch toen mijn ouders en zusje van 15 werden weggevoerd. Het was de laatste keer dat ik ze heb gezien. Met het zogenaamde Kindertransport werden ze met 1296 andere kinderen en hun ouders afgevoerd naar Sobibor.
Zelf ben ik veel later naar Auschwitz gestuurd en daarna doorgestuurd naar werkkampen. Het enige dat ik al die tijd bij me had waren de pasfoto’s van mijn ouders en zusje die ik zorgvuldig bewaarde terwijl ik hoop bleef koesteren dat ik ze ooit terug zou zien. Na aankomst in Auschwitz vervloog die hoop toen ik zag dat kinderen van hun ouders werden gescheiden, toen ik de rook uit de schoorstenen zag opstijgen en de vreselijke stank rook. Na terugkomst in Nederland kreeg ik het definitieve bericht dat ze naar Sobibor waren getransporteerd en daar op brute wijze waren vermoord.
Mijn kampervaringen blijven me mijn leven lang bij, maar erger is het gemis dat ik mijn hele familie ben kwijtgeraakt.
Het enige dat ik nu nog kan doen voor mijn familie is als mede-aanklager deze brief opstellen en te laten voorlezen. Als vrouw van bijna 90 jaar ben ik niet meer in staat om hier in München aanwezig te zijn en deze aanklacht zelf voor te lezen.
Mijn hoop blijft erop gevestigd dat de heer Demjanjuk, de enige nog in leven zijnde kampbeul uit Sobibor tijdens deze laatste uren van het proces toe wil geven wat hem ten laste is gelegd en spijt betuigt. Het is belangrijk voor mij omdat dit misschien de laatste kans is om de wereld nog één keer te laten horen wat zich werkelijk in de vernietigingskampen zoals Sobibor heeft afgespeeld.