Stel je eens voor hoe Ellen Sanders en haar man Ben de Swarte zich gevoeld moeten hebben tijdens hun transport naar Sobibor op 8 juni 1943. Ze waren ouders van een baby van 3 maanden oud die door de buurvrouw was meegenomen enkele minuten voor hun arrestatie op 26 mei 1943.
Ellen en Ben werden gedeporteerd naar Sobibor zonder hun dochter met het zogenaamde kindertransport. Tsiwja overleefde als Carla. Op Carla’s verzoek delen we het verhaal van haar vermoorde biologische ouders.
Ellen Sanders werd geboren in Amsterdam als dochter van Herman Sanders en Sara Maijkels. Ze groeide op met haar tweelingzus Vera en haar jongere zus Henny (1923) in de De Lairessestraat in Amsterdam. Vanwege het werk van haar vader verhuisde het gezin in 1931 naar Groningen. Na het behalen van haar eindexamen keerde ze in 1938 terug naar Amsterdam om te studeren aan de “school voor maatschappelijk werk” in de Pieter de Hoochstraat.
Herman Sanders werd geboren in Wildervank en ging na zijn studie aan de slag bij de firma Polak in Groningen. De firma Polak is bekend als de bedenker van de limonadesiroop Ranja. Vanaf 1901 was hij vertegenwoordiger van Polak in Amsterdam en in 1916 maakte hij deel uit van de raad van bestuur. Op 26 juni 1917 trouwde Herman met Sara Maijkels. Ze kregen drie dochters.
Op het eind van 1931, kort na zijn zestigste verjaardag, trok David Polak zich terug uit de dagelijkse leiding van het bedrijf. Het directeurschap was daarna in handen van Herman Sanders tot 31 december 1940, toen hij door de Duitsers gedwongen werd ontslag te nemen.
Gedurende zijn werkzame leven bekleedde Herman vele bestuurlijke functies. Het gezin Sanders woonde in Groningen in de villa Midsummer aan de Verlengde Hereweg.
Herman, Sara en hun jongste dochter Henny werden vermoord in Auschwitz op 28 januari 1944. Vera Sanders overleefde de oorlog.
Eind 1938 in Amsterdam ontmoette Ellen Benjamin (Ben) de Swarte op een discussieavond met studenten. Binnen een half jaar waren Ben en Ellen verloofd. Ben was het jongste kind uit het gezin van Abraham en Mietje De Swarte-Klepman.
Benjamin Ruben de Swarte studeerde van 1931 tot 1937 aan de Universiteit van Amsterdam. Op 14 juni 1935 slaagde hij voor het doctoraal examen handelswetenschappen (economie) en op 2 december 1937 voor het doctoraal examen rechten.
Vanuit zijn ouderlijk huis zette Ben in 1938 zijn eigen accountantskantoor op.
Tot het gezin van Abraham de Swarte en Maria (Mirjam/Mietje) Klepman behoorden, naast Benjamin, Rebecca (Bep, geb. 1904) en Rachel (Chel, geb. 1908). Na het overlijden van Maria’s ouders woonde er in het gezin ook een jongere broer van Maria, Benjamin Klepman (geb. 1905).
De zaken gingen goed voor de familie De Swarte. De familie verhuisde van het centrum naar de “betere” wijk Amsterdam-Oost en in de jaren 1930 naar de nieuwe wijk Watergraafsmeer. Abraham had een zaak in net gedragen dames- en herenkleding en later handelde hij ook in meubels, kantoorinrichtingen en antiek.
Abraham de Swarte en Benjamin Klepman kwamen om in Auschwitz in augustus 1942. Maria overleefde de oorlog, net als haar beide dochters.
Ben de Swarte woonde vanaf 1938 met zijn ouders op verschillende adressen in Amsterdam. Op een gegeven moment trok Ellen ook bij hen in. In de eerste maanden van hun huwelijk zijn Ben en Ellen twee keer verhuisd, samen met Bens ouders. Van de Zuider Amstellaan, via de Corellistraat naar de Diezestraat. Ben en Ellen hadden vanaf september 1940 een eigen huis in de Velazquezstraat in Amsterdam. Vanuit hier probeerde Ben ook zijn boekhoudkundige werk voort te zetten. Dit werd echter steeds moeilijker door de anti-joodse maatregelen.
Een maand na de Duitse inval in Nederland, op 10 mei 1940, trouwde Ben de Swarte met Ellen Sanders. De Chatoena werd voltrokken op 9 juni 1940 in het Joodse leerhuis Beth Hamidrash Ets Haim op Rapenburgstraat 109, Amsterdam. De grote zaal van het leerhuis functioneerde ook als synagoge.
Een groot feest was niet aan de orde, maar Ellens ouders plaatsten wel diverse aankondigingen in enkele kranten.
In 1942 moesten Ben en Ellen noodgedwongen verhuizen naar de Plantage Parklaan in Judenviertel I. Daar werd op 10 maart 1943 hun dochter Tsiwja geboren. Haar werd de Hebreeuwse naam voor hert gegeven, naar het beeldje dat Ellen zo mooi vond.
Carla (Tsiwja) zou pas 71 jaar na haar geboorte foto’s van haar ouders zien, die zij kreeg van haar moeder’s vriendin Hanni in Israël. Die ook nog bij haar geboorte aanwezig was geweest.
Als onderdeel van de “Endlösung der Judenfrage” moest vanaf begin mei 1943 het aantal gedeporteerde Joden omhoog. Verschillende razzia’s vonden in die periode plaats en ook verraad was aan de orde van de dag. Op 26 mei 1943 werden Ellen en Ben ook verraden en uit hun huis weggevoerd.
Ben en Ellen hadden met hun niet-joodse buurvrouw afgesproken dat ze hun dochter daar zouden afleveren in geval van een razzia. Zo gebeurde het: toen de buurvrouw zag wat er op straat gebeurde, rende ze meteen naar hun achterdeur. Ellen overhandigde haar de baby en Ben en Ellen verstopten zich samen in de kelder van het huis. De Duitsers ontdekten hen al spoedig en namen hen in hechtenis.
Tsiwja werd met de trein naar Noordhoek in Groningen gebracht, naar een schoolvriendin van haar moeder. Helaas kon ze daar niet blijven en kwam ze uiteindelijk bij pleegouders in Haren terecht. Carla werd de nieuwe naam van Tsiwja. Pas op haar 12e kwam ze iets te weten over haar Joodse wortels.
Ben en Ellen probeerden vanuit kamp Westerbork op de Palestina-lijst te komen. Wanneer je op deze lijst stond was je vrijgesteld van transport.
Vanuit Westerbork probeerden ze haast te maken, de Palestina lijst moest voor 8 juni klaar zijn. Op die datum zou het volgende transport vertrekken.
Op 7 juni 1943 liet de Joodse Raad in Amsterdam aan de Emigratiedienst in Westerbork weten dat plaatsing op de Palestina-lijst niet mogelijk was zonder certificaat. Ben en Ellen werden daarom niet op de lijst geplaatst.
Op 8 juni 1943 vertrok de vijftiende trein vanuit Westerbork naar Sobibor. Er zaten 3017 mensen in de trein. Dit was de trein van het beruchte Kindertransport. Ben en Ellen de Swarte-Sanders werden toegevoegd aan de trein die uit Vught kwam. Hoe moet dit voor hen zijn geweest. Wagons vol kinderen, terwijl ze hun dochtertje van 3 maanden sinds 26 mei niet meer hadden gezien en ook niet wisten of ze veilig was.
Hun leven – het leven van alle 3017 mannen, vrouwen en kinderen op dit vijftiende transport – eindigde in Sobibor, op 11 juni 1943. Ze werden allemaal onmiddellijk na aankomst vermoord.
Carla overleefde de oorlog in een pleeggezin, bij wie ze na de oorlog bleef wonen.
Pas in 2014 ontmoette Carla voor het eerst de 96-jarige Hanni, de vriendin van haar moeder die haar bij haar geboorte had gewassen.
“Een heldere stem aan de andere kant van de telefoonlijn: ‘Wie? … Wat zegt u? ‘Carla? Het zegt me niets.’ Dan zeg ik heel zachtjes ‘misschien zegt de naam Tsiwja je iets?’ Er valt even een stilte aan de andere kant van de lijn. ‘Tsiwja?’ klinkt het dan. Weer een korte stilte. ‘Een moment alstublieft, ik moet hier eerst even bij zitten.’ De oude vrouw slaakt een diepe, hoorbare zucht en zegt dan: ‘Ik wacht al mijn hele leven op dit telefoontje’.”
Hanni legde Carla uit dat ze jarenlang naar haar op zoek was geweest. Hanni vertelde Carla verhalen over Ben en Ellen. Ellen die enthousiast was en zo hartelijk en gastvrij; en dat ze van kinderen hield en goed kon schrijven. Hanni had altijd de foto’s bewaard die ze van mijn moeder had gemaakt bij mijn geboorte.
Carla is een regelmatige gastspreker en schreef in 2016 een boek over haar tijd in de pleegzorg en haar leven na de oorlog.