Alleen toegang voor Joden
De Jodenmarkten in Amsterdam, 1941- 1943. De kwestie Jozef van Delft, Gaaspstraat.
Er wordt in Amsterdam nauw toegezien op de strikte naleving van de ingevoerde anti- joodse maatregelen. Zo blijkt uit de correspondentie tussen de hoogste organen binnen het gemeentebestuur: Burgemeester E. Voûte en gemeentesecretaris J.F Franken en de Directeur van het Marktwezen dhr Sixma die is gevoerd tussen 2 en 27 januari 1942 over de overtreding die de marktkoopman Jozef van Delft zou hebben begaan. Hij zou een ariër op het marktterrein aan de Gaaspstraat hebben toegelaten. Een overtreding die hoog werd opgenomen. Het diende ter voorbeeld en waarschuwing aan de Joodse kooplieden van de zogenaamde ‘Jodenmarkten’.
Jozef van Delft was afkomstig uit Wildervank, een dorp uit de veenkoloniën in de provincie Groningen op de grens met Drenthe. Zijn echtgenote, Jenny van Delft- Meijer was een Duitse, geboren in Weener. Ze behoren tot de kleine Joodse gemeente in de regio Wildervank-Veendam.
In Wildervank zijn hun kinderen geboren: een doodgeboren zoon in 1918, dochter Saartje in 1920 en zoon Jakob in 1921. De familie Van Delft woonde op verschillende adressen in Amsterdam. Het laatste adres waar ze woonden was Eerste Jan Steenstraat 122-huis.
Jozef werkte in de stad als marktkoopman. De marktvergunning voor de Albert Cuypstraat kreeg Jozef in 1925. Hij verkocht daar zes dagen per week groente en fruit.De marktvergunning voor de Albert Cuypstraat is in 1925 aan Jozef uitgereikt. Hij verkoopt er zes dagen per week groente en fruit.
De verdeling tussen het aantal Joodse en niet-Joodse kooplieden op de markt op de Albert Cuyp is min of meer gelijk.
Onder de steeds verdergaande maatregelen die de Duitse bezetter op 15 september 1941 instelt tot verdere isolatie en uitsluiting van de Joodse bevolking van het openbare leven, wordt het joden verboden deel te nemen aan de openbare markten.
In de drie Joodse concentratiegebieden: de oude Jodenbuurt, de Transvaalbuurt in Oost en de Gaaspstraat in Amsterdam Zuid komen drie tijdelijke ‘Jodenmarkten’.
Op 31 oktober 1941 dient Jozef, evenals honderden andere Joodse marktkooplieden, een aanvraag in bij de Centrale Markt voor een marktplaats op de ‘Jodenmarkt’ in Zuid, de Gaaspstraat. De meeste belangstelling gaat uit naar een plek in deze koopkrachtige wijk in Zuid.
De markt moet op 3 november 1941 opengaan, maar is pas op 10 november gereed.
De overtreding
Op vrijdag 2 januari 1942 zou koopman Jozef van Delft zich schuldig hebben gemaakt aan ‘het verstoren van de orde‘ op de markt in de Gaaspstraat door een niet-jood toe te laten op het marktterrein. Deze niet- jood was Jan Witbraad, een knecht van J. ten Noord, marktkoopman op de Albert Cuyp. Jozef en Ten Noord kennen elkaar van de markt in de Albert Cuypstraat waar Jozef een plek had ingenomen voordat deze hem werd ontnomen als gevolg van de anti-joodse maatregelen.
Ten Noord heeft Jozef gevraagd hem een kistje groene koel te lenen. Knecht Witbraad komt het kistje op betreffende dag om 12.00 halen. Volgens Jozef zou hij Witbraad gevraagd hebben hem te helpen het kistje van zijn kar op de bakfiets van Witbraad te laden. De kist kool weegt al snel zo’n vijftig kilo en Jozef kan zijn linkerhand niet gebruiken. In een onbewaakt ogenblik haalt Jozef de knecht het marktterrein op met de woorden: “Och kom maar, hij ziet het toch niet”.
Dit alles wordt opgemerkt en nog dezelfde dag gerapporteerd door marktopzichter Marinus Reijgwart aan de inspecteur van het Marktwezen.
Door de directeur van het Marktwezen, Sixma, krijgt Jozef aanvankelijk de straf opgelegd tot een verbod zijn plaats te bezetten voor de duur van twee weken. De schriftelijke verklaring die Jozef drie dagen na het voorval doet verandert niets aan het oordeel van directeur Sixma. De zaak wordt voorgedragen aan de Burgemeester waarbij Sixma pleit voor een straf tot het ontnemen van de plaats van Van Delft voor onbepaalde tijd gezien het ‘meer dan ergerlijke gedrag’ van Van Delft.
Op 23 januari volgt de bekendmaking van de definitieve straf: de verlenging tot ontzegging van zijn marktplaats tot de duur van zes maanden. Van Delft mag op 20 juli zijn plaats weer innemen. Gedurende deze periode heeft hij geen inkomsten.
In de tussengelegen periode dat Jozef uitgesloten is van deelname aan de markt volgen de anti -joodse maatregelen zich in snel tempo op. Enkele dagen voordat Jozef zijn plaats weer mag bezetten vinden de eerste transporten naar Westerbork plaats. Zijn kinderen Saartje en Jacob worden begin juli opgeroepen. Het lijkt erop dat zij in eerste instantie geen gehoor geven aan de oproep. Na een dringend beroep van de Joodse Raad melden zij zich alsnog, zonder hun ouders. Hun namen worden op 17 juli 1942 in Westerbork geregistreerd. Op 21 juli worden ze op transport gesteld naar vernietigingskamp Auschwitz. Ze zijn dan 22 en 21 jaar oud. Jozef en Jenny zullen hun kinderen nooit meer zien.
Jozef is in juli 1942 weer op de presentielijst van de markt in de Gaaspstraat te vinden. Zeker is dat hij in februari 1943 nog op de markt staat. De razzia’s gaan door en steeds meer Joodse bewoners en kooplieden verdwijnen. Jozef heeft net als andere kooplieden een sperre wegens zijn functie in de voedselvoorziening in dienst van de Joodse Raad, maar ook hij ontkomt niet aan vervolging. Op 20 juni 1943 vindt er in Amsterdam- Zuid en Oost een razzia plaats. Jozef wordt samen met zijn vrouw bij deze razzia opgepakt en via station Muiderpoort naar doorgangskamp Westerbork overgebracht. Van hier gaan ze op 30 juni op transport naar het vernietigingskamp Sobibor. Op 2 juli 1943 worden hij en zijn echtgenote Jenny, direct na aankomst, vermoord in de gaskamers van Sobibor.
Van de Joodse Markt aan de Gaaspstraat zijn geen foto’s bekend, maar wel een korte amateurfilm. Deze 8 mm film werd in 1984 door een buurtbewoner bij de vuilnis aangetroffen.
Een verhaal van Sarah Oostenbrink, Mihaly Schroth en Bernolf Kramer