Salomon en Sientje dreven een grote slagerij, gespecialiseerd in fijne vleeswaren. Het beroep van slager vroeg veel van Salomon. Lange dagen, vroeg opstaan om naar het abattoir te gaan, een halve koe uitbenen, worst maken (leverworst en ossenworst), bestellingen klaarmaken en wegbrengen.
Sientje maakte in de wintermaanden gehaktballen en viskoekjes en in de zomer huzaren- en vissalades. Zij was degene met het economisch inzicht en regelde veel, zowel in het huishouden als in de winkel. Salomon was geen zakenman maar wel een vakman.
De twee waren gelukkig met elkaar en de kinderen groeiden op in een warm gezin, dat zich wel tot op zekere hoogte aan de Joodse gebruiken hield, maar verder niet bijster religieus was. Hun kinderen bezochten openbare scholen en speelden zowel met Joodse als niet-Joodse buurtkinderen. De beide meisjes gingen na de lagere school naar de MULO. Vanaf 1934 woonde het gezin in de Joubertstraat 10 te Amsterdam, een gemeentewoning bestaande uit een winkel met keuken, woonkamer, toilet en op de eerste verdieping een aparte woning. Een luxe, want andere mensen hadden met hun niet al te kleine gezinnen slechts de beschikking over alleen zo’n etagewoning. In mei 1940, toen de oorlog uitbrak, woonden ze daar nog altijd.
Het leven veranderde al snel na de bezetting. Het kantoor in Amsterdam-Zuid waar dochter Betty werkte kwam onder beheer van een Verwalter te staan en al snel was er geen werk meer voor haar. De slagerij van Salomon en Sientje werd ook geraakt door de steeds slechter wordende omstandigheden: de kwaliteit van het aangeleverde vlees ging steeds verder achteruit, waardoor het moeilijk werd om rond te komen. Gelukkig wist Salomon door goede contacten bij het slachthuis af en toe nog iets te regelen. Zijn slagerij werd bestempeld als ‘Joods Lokaal’ en dat feit leverde hem, Sientje en de veertienjarige Lo een voorlopige vrijstelling op toen in juli 1942 de deportaties begonnen. Dochter Betty vond een baan als typiste bij de Joodse Raad, waardoor ook zij een vrijstelling had. Oudste dochter Annie was eveneens vrijgesteld vanwege haar werk bij de vleesvoorziening.